DE BURGEMEESTER VAN BERINGE

In de VIA, de woensdagbijlage van Dagblad De Limburger, stond vandaag (althans in de Noord-Limburgse editie) mijn stuk over Bèr Vullings, de burgemeester van Beringe.

DE BURGEMEESTER VAN BERINGE door Ton van Reen.

In Beringe is een straat genoemd naar Bèr Vullings (1887- 1966).


Bèr was vrachtrijder, kantonnier, kolenboer en verzekeringsagent, maar vooral vraagbaak en wat we tegenwoordig sociaal raadsman noemen. Bèr werd in Beringe Lommsen Bèr genoemd, die naam kreeg hij doordat hij was ingetrouwd bij de familie Willemsen die uit Lomm afkomstig was en ‘Van de Lommsen Boor’ werden genoemd.


Hij reed elke dag vracht met zijn paardenwagen. ‘s Ochtends reed hij van Beringe naar Panningen en dan weer terug naar Beringe, voor het middagmaal, dan verder naar Meijel en weer terug. Iedereen kon hem vracht meegeven. Hij was tevens kantonnier, dat betekende dat hij ook de weg schoon hoorde te houden.

Daartoe had hij een ton achter op de wagen, daarin verzamelde hij de paardenpoep op straat. In het begin van de jaren vijftig bestond de helft van het verkeer nog uit kar en paard. Bèr gebruikte de poep op zijn akker. Verder was Bèr ook nog kolenboer. Hij haalde de kolen bij een kolenschuit in de Noordervaart en leverde ze bij de mensen thuis.

Bèr stond bekend als de burgemeester van Beringe, weliswaar onbezoldigd, maar hij was wel bezoldigd raadslid van de gemeente Helden, van 1919 tot 1941.
Bèr was afkomstig uit Grubbenvorst. De liefde bracht hem naar Helden. In 1913 trouwde hij met Maria Willemsen, in 1914 ging het paar in Beringe wonen. In 1926 bouwde hij aan de Hoogstraat zijn eigen huis.

Bèr was oprichter van de sociëteit, van de fanfare, van de bejaardenvereniging en lid van het armenbestuur. Hij was populair, want hij was een wijze en verbindende man. Als ik van Panningen naar Beringe ging, naar mijn oom Chris, de smid aan het kanaal, om daar een kwartje te verdienen met de smidse op te ruimen, wachtte ik op Bèr.

En dan mocht ik bij hem op de kar en dan keken we samen naar de kont van het paard, zoals Leen Jongewaard zong. In de jaren vijftig maakte men witte strepen op de weg, voor links en rechts verkeer. Alle verkeer van Venlo naar Eindhoven en vice versa reed nog dwars door de dorpen.

Op een dag zei Bèr: ‘Die witte strepen, daar wordt mijn paard scheel van. Voortaan als ik ‘s ochtends van Beringe naar Panningen vertrek, doe ik een lapje voor zijn linkeroog, zodat hij die witte strepen niet ziet. En als ik dan weer naar van Panningen naar Beringe vertrek …’‘…dan doet u het lapje voor zijn rechteroog,’ vulde ik vlug aan, om te bewijzen dat ik slim was.

Ik ben blij dat jij in Panningen woont,’ zei Bèr, ‘domme jongens kunnen wij in Beringe niet gebruiken.’ Kleinzoon Peter Vullings wist nog te vertellen dat zijn grootvader kort na de oorlog een paard uit Engeland had laten komen, doordat er in Nederland een groot gebrek aan paarden was, maar dat het dier, gewend aan het linkse verkeer in Engeland, altijd links was blijven lopen.

Dat werd een probleem door het toenemende vrachtverkeer tussen Venlo en Eindhoven. Zo eindigde de loopbaan van Bèr als vrachtrijder en moest ik, omdat ik geen fiets had, voortaan te voet naar mijn oom de smid in Beringe.